maandag 16 januari 2012

Monoloog

Ze zeggen wel eens dat ik met mijn neus kijk. Ik snap dat nooit zo goed. Hoe kun je nou met je neus kijken? Als ik met mijn neus zou kijken, zou ik mensen nooit recht aan kunnen kijken en zou ik alleen maar naar de lucht kunnen kijken als ik een handstand zou doen – er even vanuit gaande dat als je met je neus zou kunnen kijken, je ogen in je neusgaten zitten. Oké, mensen kijk ik niet altijd even strak aan. Meestal kijk ik naar hun mond. Of eigenlijk net boven hun mond, naar dat stukje tussen je bovenlip en je neus. Totdat ik me realiseer dat ik niet in iemands ogen kijk, ik probeer dan eerst toch diegene aan te kijken, maar dat mislukt meestal na een paar seconden. Wat de persoon in kwestie zegt, hoor ik niet meer, ik vang dan zo nu en dan alleen nog maar wat losse woordjes op. Nee, als ik me realiseer dat ik niet naar iemands ogen kijk als diegene tegen me praat, ga ik diegene zijn gezicht bestuderen. Die ogen zijn toch veel kleiner dan je op het eerste gezicht denkt. Zijn bovenlip is ook niet helemaal in verhouding met zijn onderlip. En ik heb eigenlijk nooit goed gezien hoeveel rimpels hij heeft! Hoe langer ik dan iemands gezicht bestudeer, hoe minder ik de persoon herken. Ineens ben ik er niet meer zo zeker van dat de persoon waarmee ik praat, wel de persoon is waarmee ik dacht dat ik praatte. Mijn buurman lijkt ineens totaal niet meer op mijn buurman en zelfs mijn moeder, van wie ik dacht haar gezicht helemaal te kennen, ja, zelfs mijn moeder wordt onherkenbaar.

Ik weet niet of ik de enige ben die dit heeft, misschien is het normaal, maar soms word ik er een beetje bang van. Je zegt wel dat je die persoon heel goed kent, niet alleen qua innerlijk, maar ook qua uiterlijk, maar als je beter kijkt, zie je toch een heleboel dingen die je nooit eerder zijn opgevallen. De persoon die een gesprek met me probeert te voeren, heeft een vraag gesteld, dat hoor ik dan weer wel, ik hoor het aan de manier waarop hij het laatste woord uitspreekt. Probleem is alleen dat ik de vraag niet gehoord heb en ik er niet meer zo zeker van ben dat deze persoon wel echt is. Meestal antwoord ik: “sorry, ik snap het niet helemaal, wat zei u?” Waarop de persoon de vraag herhaalt. Tenzij, natuurlijk, de persoon vraagt hoe ik heet of wanneer ik jarig ben, dan val je diep door de mand. Ik kan dan moeilijk zeggen: “sorry, ik bekeek uw puisten/rimpels/ogen/mond/oren/enz” “en trouwens, weet u zeker dat u mijn buurman bent?”.

Nee, dat kan niet. Natuurlijk moet je eigenlijk altijd de waarheid vertellen, maar dat gaat nou eenmaal niet altijd. Eigenlijk gaat dat altijd niet. Zelfs de meest eerlijke persoon op deze aarde, heeft wel een keer gelogen. Een leven zonder liegen, dat bestaat niet. En dit komt niet omdat het nou eenmaal een slechte eigenschap van je is. Het komt door de manier waarop wij worden groot gebracht in de wereld. Het liegen begint als je nog niet eens geboren bent. De allereerste leugen die je wordt verteld als je nog maar een fractie bent van wat je nu bent, is dat er wordt verteld dat je leven prachtig wordt. Je ouders zullen je beschermen en je het beste leven ooit geven, een moeder die beter is dan jouw moeder, die zou niet bestaan.

Waarschijnlijk krijg ik nu een hele groep boze ouders op me af, maar het is waar. Denk maar even na, heeft jullie kind het beste leven van de wereld? Vast niet, dat is onmogelijk. Elk kind, jong of oud, krijgt te maken met tegenslagen. Al is het maar een onvoldoende op rekenen of wiskunde, dit zou namelijk kunnen betekenen dat jullie jullie kind niet genoeg hebben gesteund op wiskundig gebied en jullie hem of haar dus niet het beste van de wereld hebben gegeven, hij of zij heeft namelijk een onvoldoende op wiskunde wat ook nog eens een hoop stress met zich meebrengt (vooral als je een kind zoals ik hebt, met onvoldoendes omgaan is namelijk niet echt mijn sterkste punt. Tranen, huilen, zal het ooit nog wel goed komen, misschien moet ik maar putjesschepper worden, enz. enz. Maar dat is een ander verhaal).

Wat ik alle ouders zou willen vragen, is om niet tegen je ongeboren kindje te zeggen dat hij of zij het beste leven zal gaan krijgen. Het tegenovergestelde is ook weer niet nodig, als je je ongeboren kind verteld dat het beter niet geboren had kunnen worden, doe je zelf iets vreselijk fout… Nee, vertel hem of haar liever dat je je best zal doen. Dat je van hem of haar zal gaan houden. Dit zijn beloftes die je wél na kunt maken, of in ieder geval kan proberen na te streven.

Tijdens de zwangerschap kunnen er nog meer leugens verteld worden. Of het een jongen of een meisje is, of of je kindje gezond is of niet. Natuurlijk wil je dat je kind gezond is en wij willen dat meestal weten vóórdat het kind geboren is, zodat we alvast maatregelen kunnen nemen, aanpassingen in het huis, het leven, je voor kunnen bereiden op wat er komen gaat of misschien zelfs, wat er nooit zal komen. Toch geeft zo’n test niet 100% zekerheid, net zoals niets in het leven 100% zekerheid geeft. Er is altijd een klein deeltje onzekerheid, al is dat maar minder dan een procent, het is er altijd. Er is jou tijdens de zwangerschap verteld dat je kind volledig gezond is, je bent gelukkig. Natuurlijk, je zou nooit minder van het kind houden als het kind ongezond bleek te zijn, maar toch, het is een soort opluchting. Je kind zal later alles kunnen doen wat hij of zij wil. Kunnen voetballen, dansen, met vriendjes spelen, naar school gaan. En het is ook een soort opluchting voor jezelf. In je hoofd heb je het rampscenario allang afgespeeld. Het hele huis zal verbouwd moeten worden, omdat je kind in een rolstoel zal komen te zitten. Er zullen afspraken gemaakt moeten worden met de speciale school, twee steden verderop, waar allemaal kinderen in een rolstoel zitten en waarvan sommigen zo sloom uit de ogen kijken, dat je bijna zou denken dat er in hun hoofdjes alleen maar zaagsel zit opgeslagen. En dit alles moest ook nog gefinancierd worden… Maar gelukkig, jou is net verteld dat je kind gezond is en daar ga je ook vanuit.

Dan is het zover. De bevalling. Hij is zwaar, maar je hebt het overleefd. Je wacht tot de doktoren je baby komen brengen en het op je buik leggen, maar het blijft angstvallig stil. Je wordt bang, wat is er aan de hand? Op een gegeven moment komen ze met je kindje naar je toe. “Down”. Je weet het niet meer, bent bang, verbaasd, maar ook blij tegelijk, want het leeft. Dat ene woordje, Down, veranderd alles. Jouw kindje is niet gezond, zoals ze hadden gezegd. Dat kleine stukje onzekerheid heeft gewonnen. Toch ben je blij met je kind en je hebt hem of haar verteld dat je van hem of haar zal houden en dat ben je ook van plan om te gaan doen. En later blijkt dat jouw kindje ook kan voetballen, kan dansen, met vriendjes kan spelen en naar school kan gaan. 

3 opmerkingen: